Toen ik een jaar of veertien was, had ik een hekel aan mijn
naam. Ik had maar één naam, geen doopnaam en ook nog een achternaam die niks
was. Lootens is niks. Het komt nergens vandaan. Het is niet logisch. Dat hoort
bij de leeftijd, zou ik nu zeggen als het over iemand anders ging, maar bij mij
was het een existentieel probleem. Ik wilde geen Janneke zijn. Een Janneke was
boers, tuttig en verlegen. Dat was ik ook, maar daar wilde ik vanaf.
Als ik mezelf voorstelde, vroeg iedereen ‘waar is Jip’. Dat
vond ik natuurlijk een beetje flauw, maar in die tijd wist ik nog niet dat
mensen als ze niks weten te zeggen, toch iets belachelijks zeggen, omdat ze het
zo fijn vinden zichzelf te horen praten. Om die mensen de wind uit de zeilen te
nemen, nam ik deze naam als geuzennaam aan. Mijn kortgeschreven stukjes in
agenda’s bij klasgenoten (we hadden geen whatsapp) ondertekende ik met ‘Jip’.
Een ander geval was mijn achternaam. Ik kon er niets mee. Om
mijzelf te laten wennen aan mijn achternaam, stelde ik me soms voor dat ik een
voetballer was. Die worden vaak bij hun achternaam genoemd. Ik had niet het
idee dat het hielp.
Toen ik acht jaar geleden op het IJsselcollege kwam werken,
was ik klaar net klaar met studeren. Ik was onzeker van mijn kunnen als docent,
maar werd liefdevol ontvangen. Nathassia Ligeon, Surinaamse moeder van drie
mensen van mijn leeftijd, adopteerde me als dochter en ruimde de gevolgen van
mijn onkunde op, nog voor de schoolleiding ervan hoorde. Ze sprak met
leerlingen, met collega’s en met ouders als er iets mis was gegaan in de les en
ik mocht rustig in mijn rol als docent groeien.
Ze verzekerde me ervan dat het goed ging komen, want ze zag
dat ik rechtop liep als ik door de gangen liep. “Je bent zo nuchter als je naam
doet vermoeden,” sprak ze. Ik glimlachte. Het zal wel.
Na twee jaar modderen in de brugklassen, mocht ik het
eindelijk in de bovenbouw gaan proberen. Wat een verademing. De leerlingen van
4havo en 4vwo maakten het me op een heel andere manier moeilijk. Ze verwachtten
dat ik iets te vertellen had. Als ik het niet wist, wie dan wel, was hun
insteek. Ik genoot van het leren daar. Ik merkte namelijk dat ik inderdaad iets
te vertellen had.
Ik moest wel wennen aan de titel ‘mevrouw’. Ik was 24 en
voelde me geen mevrouw. Maar 4havo had de afstand hard nodig, werd me gezegd.
Toen ik op een dag de metro nam naar huis, stonden Sjaqiel en Ashfaaq daar op
het perron. Schatten van 4havo-leerlingen, maar ze deden wel hun best
intimiderend over te komen. “Hee mevrouw!” riepen ze enthousiast toen ze mij
zagen. De andere mensen op het perron keken verbaasd op naar de twee en daarna
met open mond mijn kant op.
In 5vwo, een klas die ik niet had, werd dankbaar gebruik
gemaakt van mijn leven als student in de afgelopen jaren. Ik moest mee op
zeilreis. Mijn groep van 17 op een boot was divers en ik voorzag grote
problemen in het groepsproces. Mijn strategie was: vertrouwen geven. Ze mochten
alles zelf beslissen, maar moesten zich aan mijn randvoorwaarden houden. Het
was een reis om nooit te vergeten. Op de laatste avond, we zaten bij elkaar in
de kajuit, nam Nick het woord. “Janneke, het leven is één groot feest. En ik
weiger iets anders aan te nemen.” Ik glimlachte. Onthield die zin. Hield me er
soms ook stevig aan vast in de jaren die volgden.
Als je het met klasgenoten over een docent hebt, noem je
zijn achternaam. Je hebt het over ‘Lootens’ niet over ‘mevrouw Lootens’. Als je
tegen een docent praat, spreek je hem aan met ‘meneer’. Ik werd dus
aangesproken met ‘mevrouw’. Maar in de loop van de tijd veranderde dat. Ik was
een docent tussen de leerlingen. Dus moest ik een voornaam hebben. Maar
‘Janneke’ zeggen zoals Nick dat toen deed, dat ging elke leerling een stapje te
ver. Dat hoorde niet. ‘Lootens’ werd mijn voornaam.
De feestcommissie die ik in 2008 opzette met Manon, Robert
en Marleen, bleef jarenlang voortbestaan. Ik gaf intussen les aan 4havo tot en
met 6vwo en hield me aan mijn strategie. Vertrouwen geven. De commissie
organiseerde zoveel mogelijk zelf de feesten, ik probeerde altijd alleen maar te faciliteren. Sam en Milan bedachten de straattaalnaam ‘Loetoe’ in plaats van
Lootens. Ik vond het mooi.
Ik was jarenlang brugklasmentor. En brugklasleerlingen zijn
twaalf. Ik hield niet van twaalf. Ik kreeg in 2010 een 4vwo mentorklas. En drie
jaar lang hield ik die bij me. Het werden mijn kindjes. Mijn werk werd een
feestje door die klas. Het was wel een klas die niet veel met straattaal had.
‘Loetoe’ was echt teveel straat. “Loetje,” zei Ruben, als ‘ie kwam vertellen
dat ‘ie echt nog uitstel voor z’n scriptie nodig had. Nog steeds beginnen
whatsappjes die ik van leerlingen uit die klas krijg met ‘Loet…’.
Afgelopen donderdag had ik een schoolfeest. Een
afscheidsfeest. Na acht jaar op het IJsselcollege te hebben gewerkt, ga ik een
reis maken. Ik heb verschillende doelen dit jaar. Maar eentje is: weten dat
mijn keuzes echt mijn keuzes zijn en aannemen dat ik ben wie ik ben.
Toen het feest veel te vroeg was afgelopen, de muziek stopte
en ik eigenlijk wilde weglopen, scandeerden tientallen leerlingen die nog in de
zaal stonden “Lootens bedankt.” Ongemakkelijk door zoveel aandacht, maar
ontroerd door hun aanhoudend zingen, stond ik daar een beetje te wuiven.
Toen eindelijk iedereen weer beneden stond op het
stationsplein in Rotterdam, begon het opnieuw. Ik sloeg het op, verwijderen kan
niet meer. Ik hoef geen voetballer meer te worden. Ik ben van mijn naamcomplex
af.