dinsdag 30 april 2013

'maar dat was niet gebeurd'


Na een prachtige dag in Amsterdam (leve de koning), moet ik alsnog wel woord houden en wat posten voor vandaag. Weer lastig. Ik had beloofd de scene van zondag te posten, maar die is echt nog niet af. Niet publiceerbaar 'af'. En daarnaast heb ik misschien mensen aan het denken gezet met die vrouw die ineens een jongen had doodgereden. De volgende, kleine, scene komt nadat Anne de jongens voor het eerst over Joshua heeft verteld. Dat maakt misschien het een en ander duidelijk. Morgen meer tijd. Voor een echt verse scene... 

'...Haar leugen was niet geheel en al naast de waarheid. De jongen die ze had doodgereden heette inderdaad Joshua. Hij was zestien en pizzabezorger, op weg naar zijn eerste adres die middag. Ze had in de afgelopen maanden dag in dag uit door haar hoofd laten gaan wat Joshua die dag allemaal gedaan had en waarom hij niet bij één enkele activiteit een minuut getreuzeld had. Ze had zoveel mogelijke scenario’s de revue laten passeren dat ze het gevoel had er geen één nieuwe meer bij te kunnen bedenken. Vanaf toen was ze de rest van Joshua's leven in gaan vullen. Hij zou een zusje hebben gehad, slechts één jaar jonger en een vader die hem af en toe iets te hard aanpakte. Hij zat in een typische 4mavo-klas waar sommige leerlingen heel hard werkten om hogerop te komen en het grootste deel, waaronder hij, zijn tijd uitzat. Hij rookte, pas sinds een half jaar, uitzonderlijk laat voor een mavo-leerling. En hij was gelukkig in het bezit van een Playstation en een Iphone. Maar dat kwam dan ook vooral door het geld dat hij verdiende met het rondbrengen van warme maaltijden. Dat was ook nog een aantal keren door haar hoofd geschoten. Waarom die mensen, die woonden op het eerste adres waar Joshua die middag  moest zijn, waarom die niet gewoon gekookt hadden. Waarom moesten ze zo nodig die dag de typische huisspoedende Nederlander uit gaan hangen en niet zelf die pannen op het vuur zetten of desnoods, als dat al te veel moeite was, een pizza bolognese, huismerk Albert Heijn, van één euro nogwat in de oven mikken om zo toch nog het gevoel te hebben de maag te vullen met een voedzaam stuk deeg. Nee. Deze mensen hadden natuurlijk de pizzeria opgebeld en gevraagd of er een bezorger langs kon komen. Waarschijnlijk er nog bij gezegd, dat het snel moest, zodat Joshua opgejaagd zijn Yamaha opsprong en alle verkeersregels omzeilde. Het zou hem een mooie fooi op kunnen leveren. Waarom had Joshua eigenlijk, behalve een minuutje treuzelen die dag bij één andere activiteit, niet beter gekeken wat de verkeersregels waren op de die bewuste rotonde of opgelet of er toevallig een donkergroene Opel Corsa de bocht iets te snel nam. Het was zinloos. Er was geen redeneren aan. Joshua reed op een bepaalde plek, op een bepaald tijdstip op die bewuste rotonde. En zij had op precies diezelfde plek, op precies diezelfde tijd haar groene Corsa niet onder controle. Helm of geen helm, dit was te voorkomen geweest. Maar dat was niet gebeurd...'

maandag 29 april 2013

de hoofdpersonen

Tijd om even uit te leggen wie de hoofdpersonen zijn in het verhaal en hoe het verhaal tot stand is gekomen. En zoals beloofd in de video: hieronder de scene waarin Anne de tweeling leert kennen.

'...Ze had Bas en zijn tweelingbroer leren kennen in het ziekenhuis, drie maanden geleden.
Ze zat daar in de wachtkamer, ook niet voor haar plezier, nadat ze een jongen op een brommer had aangereden met haar auto.  Ze zat zelf volledig wezenloos, nerveus en onbegrijpend in het rond te kijken. Hoopte dat een dokter haar kwam vertellen dat de jongen die ze zojuist had aangereden, in feite niets mankeerde.
Drie stoelen verder zat een ventje, een jaar of tien. Hij staarde. Anne vermoedde dat hij daar al even zat. Dat moeder even naar oma was. Boven. Dat hij beter hier kon blijven. Oma lag op sterven. Iedereen ging dood. Zo leek het op dat moment: alsof maar één ding zeker was: dat iedereen doodging.
Of misschien was hij met zijn vader, toen die werd opgeroepen dat zijn nieuwe vriendin aan het bevallen was geslagen.
Anne keek naar de jongen. Hij zat al heel lang onafgebroken te staren. Misschien zat hij hier toch niet alleen maar voor een dode oma of nieuw stiefzusje. Misschien was het erger. Alle andere mensen waren intussen verdwenen uit de wachtkamer en vervangen door nieuwe.
Misschien was de jongen gebeld door de politie en de broer van de brommerrijder die zij net had geraakt. Ze probeerde de gedachte te verdringen, maar dat kostte zichtbaar moeite. Ze kreeg al even de neiging om de jongen aan te spreken, maar hij was haar net voor.
“Mevrouw?”
Ze keek hem aan.
“Heeft u een euro?”
Ze zocht in haar tas naar haar portemonnee. Nog voordat ze die open kan doen, legde de jongen een hand op haar hand.
“Laat maar. Ik wilde alleen even weten of ik het zou durven vragen.”
Autist, dacht ze alsnog, puur beroepsmatig.

In het ziekenhuis was na een tijdje een vrouw aan komen lopen, een jaar of veertig, ambulancekleding aan. Ze zag de jongen vlakbij Anne zitten en kwam naar hem toe lopen. Mij een beetje bang maken, dacht Anne. Z’n moeder op de ambulance en niet in staat thuis op mama te wachten dus hier in de wachtkamer een uur gaan zitten staren en wachten tot je een simpele brutale vraag durft te stellen.
“Heb je nog niks gehoord,” vroeg de vrouw aan de jongen.
De jongen schudde mismoedig zijn hoofd. De vrouw keek naar de balie. “Ze zullen je zo wel roepen,” stelde ze hem gerust, maar Anne zag aan haar verlopen gezicht dat ze daar zelf ook niet meer in geloofde. “Je hebt het goed gedaan, Bas, ik ben erg trots op je.”
Bas knikte zonder overtuiging.
De vrouw die toch niet zijn moeder bleek te zijn, nou ja, je wist het nog niet, Anne had wel gekkere moeder-kindrelaties gezien, liep naar de balie en knikte naar achter.
“Bas?” vroeg Anne. Ze had met hem te doen.
Bas keek haar aan. De tranen waren niet meer te stoppen. Daar was Anne al bang voor.
“Gaat het?” Ze kon het zichzelf niet kwalijk nemen, was zelf ook al een uur of anderhalf helemaal uit haar doen, maar het was natuurlijk een belachelijke vraag.
Bas nam het haar ook niet kwalijk, knikte betraand. “Ja.” Een snik.
Anne lachte. “Wil je alsnog de euro?”
Nu verscheen er een vermoeid lachje. Dwaas, dacht hij waarschijnlijk. “Nee.”
“Op wie wacht je, Bas?”
“M’n broer.”
Anne voelde de al aanwezige knoop in haar maag samentrekken.  “Hoe oud is je broer?”
“Elf, net als ik.”
“Tweeling,” begreep Anne.
Bas knikte weer.
“Heeft ie een ongeluk gehad?” Anne wist zeker dat ze niet zaten te wachten op dezelfde jongen, maar ze kon er niks aan doen dat ze het wilde weten. Ze bleef redeneren vanuit haar eigen gezichtsveld. Er was maar één jongen in het ziekenhuis en dat was haar slachtoffer.
Nu schudde Bas zijn hoofd. “Tom is ziek.”
“Wat dan?”
“Geen idee. Hij was drie jaar geleden ook ineens ziek. Een virus, zeggen de dokters. Toen hij thuiskwam, kon hij niet meer lopen.”
Het bleef even stil. Daar had Anne ook nog niet aan gedacht. Natuurlijk was het belangrijk dat haar jongen niet doodging, maar wat als hij er zoiets blijvends aan overhield…
Bas begon weer met praten. “Hij zit in een rolstoel.”
“Dat zal wel even wennen geweest zijn.” Haar domme vragen en opmerkingen hingen haar zelf al de keel uit, maar Bas was eindelijk een beetje los aan het komen. Haar nieuwsgierigheid won het van haar gene.
“Ja voor allebei. We waren film aan het kijken net.”
Anne wachtte even, maar het leek er niet op dat Bas zijn verhaal ging afmaken. Niet over het wennen aan een rolstoelleven en ook niet over het film kijken. “En toen?”
“Tom sliep en ineens merkte ik dat hij koorts had. Toen kreeg ik hem niet meer wakker.”
Anne huiverde. Zat ineens in dit nieuwe verhaal. Kon even haar eigen verhaal op een zijspoor zetten. Hoewel dat nog steeds gruwelijker was.
“Ik durfde de ambulance niet te bellen. De vorige keer dat Tom ziek was, heeft m’n moeder de ambulance gebeld. Ik moest thuisblijven. Ik heb een dag en een nacht op de gang zitten wachten thuis. Toen mama terugkwam van Tom, zei ze dat ze me vergeten was. Toen Tom weer thuiskwam, kon hij niet meer lopen.”
“Waar is je moeder nu?” kon Anne niet nalaten te vragen.
“Op werk. Ze komt eraan.”
Anne ademde rustig door in de stille minuten die volgden.
Na een lange tijd begon Bas weer te praten. “Het was mama’s schuld niet, dat ze me vergeten was. Tom en ik zorgen altijd voor onszelf. Ze dacht dat ik dat wel weer zou doen.” En toen ineens angstig: “Misschien heb ik wel te lang gewacht met de ambulance bellen.”
“Die mevrouw zei dat je het goed had gedaan.”
Bas knikte weer. Wilde haar waarschijnlijk niet zeggen dat dat alleen maar praatjes waren om hem gerust te stellen. Of wilde haar niet zeggen dat hij intussen niet meer in die onzin trapte om háár gerust te stellen. Bas keek haar even aan. Zag hoe opgelucht ze was, nu ze naar hem had zitten luisteren. “Waarom bent u hier?”
“Ik wacht.”
Bas keek haar vreemd aan.
“Op een leerling.” Maar het had een leerling kunnen zijn, vergoelijkte ze haar leugen naar zichzelf. Dat zou alles overigens wel iets dramatischer maken.
“Hij heeft een ongeluk gehad. Een auto heeft hem aangereden, toen hij op zijn brommer de rotonde overstak.”
Hoe bizar klonk het. Zonder knoop in haar maag was ze waarschijnlijk in lachen uitgebarsten.  
“Had hij een helm op?” vroeg Bas.
Anne hoefde niet na te denken. Pas nu kreeg ze ook een beeld door van voor de klap. Een rode helm, met grote snelheid in haar linkerooghoek. Terwijl ze trillend nog een keer uit haar gedeukte auto stapte, werd ze langzaam de rode helm opnieuw gewaar. “Ja.”
Bas haalde zijn schouders op. “Dan is er niks aan de hand.”
Ze hadden nog drie kwartier gewacht samen. Voor een euro twee kopjes thee gehaald bij het restaurantje dat net ging sluiten.
Toen kwam Bas’ moeder. Anne keek hem na terwijl hij door de gang naar zijn zieke broer liep. Aan elke stap zag ze, dat hij niet wilde...'

zondag 28 april 2013

mijn hoofd zit te vol

Dat zal je natuurlijk altijd zien: je neemt je iets voor en je kunt het direct de volgende dag al niet waarmaken. Vandaag heb ik mezelf te weinig tijd gegund om even lekker te schrijven. Ik heb vanochtend wel een scene bedacht. 's Ochtends als er nog niks gebeurd is, gaat dat het lekkerst. Maar toen ik vanavond na alle drukte van de dag de scene wilde uitschrijven, kwam er niets. Hoe hard ik ook probeerde na te denken, te ontspannen, het moment terug te halen in mijn hoofd, er gebeurde niets, ik kon geen zin formuleren.

Daar zit je dan met je goeie gedrag.
Dit wordt dus niks.

Ik heb dus maar één van mijn best werkende schrijfoefeningen gedaan: opschrijven wat er wél in mijn hoofd zat. En dat is meestal terug te voeren op twee dingen: Óf het is iets waar ik heel boos over ben in de maatschappij óf het gaat over mijn leerlingen. En dat laatste was het geval. Want deze week was de laatste lesweek van mijn mentorklas. En deze klas maakte al drie jaar gigantische indruk op mij, dus dat was in deze bijzondere week niet anders. Afijn, lees maar.

'De examenstunt                                                                                                         

Ik kom vrijdag aan op school. Een spandoek bestrijkt de gehele voorgevel van de school. “Sorry Lootens”.                                                                                                         
Ik weet even niet wat ik moet doen en blijf met mn hand voor m’n mond bij m’n auto    staan. Ik roep fluisterend een paar keer de Amerikaanse godheid aan om daarna met al   mijn moed en wanhoop het schoolplein op te lopen. Voor de deur staat een groep kinderen, die niet naar binnen mag. Met hun mentor. Echt niet dat ik daar bij ga staan. Maar terwijl ik dichterbij kom, hoor ik de leerlingen van mijn klas achter de deur schreeuwen en juichen. Ze bonken op de ramen, allen bedekt met een gouden masker. “Lootens, Lootens, Lootens!” scanderen ze mijn achternaam, die hier op school een voornaam is geworden. Ik begin te lachen. Ik ben het eigenlijk niet met hun actie eens, en dat weten ze. Hiermee geven ze aan, dat alles wat ze tegen de school in zijn geheel hebben, nooit tegen mij gericht zou zijn. Ze plaatsen me buiten alles wat met hun eventuele woede of frustratie te maken heeft en zetten me daarnaast op een voetstuk. Er is geen andere docent die genoemd wordt in één van hun daden en ze blijven aangeven dat ik wel een docent ben. Ik ben onder de indruk.
Ik werp hen een handkusje toe. Ze juichen. Ze blijven doortrommelen als ik mijn Iphone uit mijn tas pak en een foto van hen neem. Ik fotografeer ook direct hun spandoek.
“Omlopen!” roepen ze. Terwijl ik hun geboden opvolg, nog even omkijk en lachend zwaai, post ik direct de foto van het spandoek op Facebook.
Op het achterplein wachten ze me op. Ze juichen nog steeds en staan met supersoakers klaar om mij onder handen te nemen. Ik blijf een docent. Ik berg eerst maar even mijn telefoon op voor de zekerheid, maar echt losgaan durven ze niet. Ik kom niet op het idee, ze allemaal een hand, een knuffel en een aai over de bol te geven, dat bedenk ik me pas later die dag, maar ik ben zeventien meter gegroeid door de trots die in me omhoog komt. Ze hebben het toch maar geflikt. En als ik het zo snel bekijk, is er niets en niemand gesneuveld…
De rest van de dag pokeren ze in de aula, niemand komt naar de les. Iedereen die naar huis vertrekt om het bleke hoofd wat slaap te gunnen, komt eerst nog even langs mij. Ik geef iedereen een hand of knuffel en wens ze succes met de examens over twee weken. En vooral met de voorbereiding daarvan. Ik weet dat ik ze moet loslaten, maar ik heb er moeite mee.
Als ik die middag naar huis rij, laat ik nog eens de hele dag de revue passeren. De week. Want dinsdag was ik met de derde klas mee op excursie geweest. “En wij dan?” hadden ze gevraagd. Hoe kon ik zomaar een dag weggaan zo vlak voor de examens? Vond ik soms die klas leuker dan hen? En gisteren had ik dus de laatste les. Allemaal stil met hun tekstjes voor hun neus, driftig die vragen aan het maken. En vooral boos worden als ze heel goed hun antwoorden hebben beredeneerd, maar het door het correctiemodel niet zou worden goedgerekend. Lachend om mijn achterlijke grappen, die altijd te flauw voor woorden zijn, maar meteen weer nadenkend op het moment dat ik een vraag stel. En ’s avonds hadden we een barbecue. Waar ze grote moeite hadden om de overnachting op het schoolplein bij wijze van examenstunt voor mij verborgen te houden. Ze wilden het zo graag met me delen en ik had in al mijn koppigheid beweerd dat ik er niets van wilde weten. Wat natuurlijk niet zo was. Behalve nieuwsgierig, was ik ook bezorgd en wilde ik juist dolgraag weten wat ze in hun schild voerden. Zo veel geheimen hebben ze niet voor mij. Ik had gezegd dat ze het niet moesten doen. Omdat het uit de hand zou lopen, omdat er van alles mis kon gaan, waar ze zelf geen oplossing voor zouden kunnen verzinnen, omdat mijn collega’s dan weer een reden zouden hebben om te zeggen: zie je wel, zo volwassen zijn ze nog niet… ‘Sorry Lootens’ was niet gericht aan mij. Het hield in: ‘Zij had hier niks mee te maken, maar ze is trots op ons, altijd.’
Ik glimlach. Het spandoek ligt achterin, doorweekt van de regen en halfopgevouwen. Er zijn momenten dat je je alleen voelt, waardeloos of buitengesloten. Maar daartegenover staan de momenten dat je je onmisbaar waant, belangrijk en deel van het geheel. In een klas van 27 werken er 28 aan het vormen van een groep. Ik mis ze nu al.'


Ik schrijf veel over mijn leerlingen. Het is een manier om mijn hart en hoofd te luchten. Ik heb als ik 's avonds thuiskom soms zoveel liefde, zoveel trots en zoveel moedergevoelens voor hen, dat het voor mezelf en de rest van de wereld beter is als ik het opschrijf. Het komt nog al eens voor dat ik mijn vrienden en familie verveel met het ene na het andere leerlingverhaal. Dus schrijven helpt. Veel van die stukjes gebruik ik in m'n boek. Eén van mijn favoriete stukjes is het volgende. Het is een beetje vreemd, zo zonder context, maar je ziet wel gelijk mijn stijl van schrijven in het boek.

'...Anne keek vanaf haar bureau de klas in. Ze legde rustig uit wat de functie was van een kernzin in een alinea. De meeste ogen keken haar aan. Enkele blikken waren gericht in het boek, of naar buiten. Een aantal schichtige blikken ging naar Jos, die achterin zat. Om tijd te winnen, sprak ze de naam langzaam uit.
‘Jos…’ Gelukkig was Jos moeilijk los te rukken van iets wat zich onder de tafel afspeelde en antwoordde hij niet direct. Telefoon? Spelcomputer? Hij had er beide armen voor nodig en zijn ellebogen lagen op zijn knieën. Spelcomputer. Wat voor straf? Innemen? Wanneer kreeg hij hem dan weer terug? Mail van zijn ouders: ‘beetje overdreven om hem gelijk zijn Playstation af te pakken. We snappen het wel, jonge docent, wil zich natuurlijk laten gelden. Jammer dat u net de verkeerde treft, Jos doet geen vlieg kwaad.’ Nee, ze zag het aan de ogen van de anderen en de reactie van de gast voor hem. Ze had wel de goede.
Ze herinnerde zich het gesprek van de eerste dag met een collega. Die had vriendelijk gevraagd of het ging met lesgeven. Anne had haar schouders opgehaald. ‘Ik heb geen idee eigenlijk. Voor m’n gevoel wel.’
‘Probeerden ze je uit?’
‘Ja, maar nog te voorzichtig om er echt bang van te worden. Ik weet niet of ik de goeie eruitgepikt heb. Dat merk ik de rest van de week wel.’
De vrouw had begrijpend geknikt. ‘De klas is als een stel hyena’s. Jij bent hun prooi.’
Anne had gelachen, maar was daar direct mee gestopt toen ze het gezicht tegenover haar zag.
‘Ik ben serieus. Ze wachten net zo lang tot jij ze hun zwakte laat zien. Heb je één zwak moment, dan slaan ze toen en heb je geen mogelijkheid meer om ze van je af te slaan. Dan moet je door een ander geholpen worden. En hyena’s werken niet alleen. Dat is een groep, een roedel. Er is een leider, en die leider herken je niet zomaar. Ze lijken allemaal op elkaar en beschermen ook hun leider. Maar je moet op de goede hyena’s letten. Die de leider niet beschermen. Omdat ze er niet bij horen. Als je die kan herkennen, dan weet je precies wie de leider is.’
Anne had geknikt. ‘Ik denk dat dat me wel kan lukken.’
Als ze Jos nu meteen aanpakte, dan had ze nergens meer last van. Maar dan moest ze hem wel goed aanpakken. Eerlijk, rechtvaardig, maar wel echt.
‘Wil je die playstation even bij me komen inleveren, Jos.’ Zo rustig mogelijk. Ze keek de andere kant op toen ze het zei en keek hem nu glimlachend aan. Gemeen.
‘Ja jongen!’ schreeuwde iemand uit de klas. Ze keek schreeuwer even goed aan. In de gaten houden.
Iemand die wil dat Jos gepakt wordt. Iets te enthousiast.
‘Ik heb niks mevrouw.’Nu keek ze Jos aan. Ze glimlachte niet meer.
‘Dan zou ik graag even willen weten waar je naar zat te staren daar beneden.’ De klas lachte voorzichtig.
Jos stond op en legde de spelcomputer op haar bureau. Hij keek haar niet aan en vroeg niet eens wanneer hij hem terugkreeg. Weer een hyena dood. Gelukkig.
Zonder daarvan iets aan de klas te laten merken, ging ze verder met de alinea en de kernzin...'

zaterdag 27 april 2013

het begin is er...

Ik schrijf een boek. Ik ben niet de enige. Ik ben ook niet de enige bij wie het schrijfproces vaak maar moeizaam verloopt. Daar moet een beetje vaart in komen. Er moet een druk op komen te staan. Ik ben niet zomaar ergens aan begonnen, dit moet nu af. Mensen moeten dit verhaal kunnen lezen.
Een blog maken over mijn boek, mijn schrijfproces, mijn schrijfrituelen en mijn schrijfoefeningen is eigenlijk de beste manier. Hopelijk houden mijn lezers mij bij de les.

"Is je boek al af?" "Hoe gaat het met je boek?" "Wacht je op inspiratie ofzo, hoe werkt dat?" Nieuwsgierige en belangstellende vragen, duwen je in de richting van verantwoorden. "Hoeveel bladzijden heb je?" In zo'n gesprek vertel ik meestal niet alles. Ik vertel soms iets van het plot. Of van een mooie scene waar ik trots op ben. Maar nooit alles. Ik houd altijd dingen achter. Vanaf nu wordt dus alles wat ik schrijf meteen gelezen. Ik heb geen geheimen meer. Dat gaat even wennen worden. Maar het hoort bij het proces. Ik ben nu een open boek.