maandag 29 april 2013

de hoofdpersonen

Tijd om even uit te leggen wie de hoofdpersonen zijn in het verhaal en hoe het verhaal tot stand is gekomen. En zoals beloofd in de video: hieronder de scene waarin Anne de tweeling leert kennen.

'...Ze had Bas en zijn tweelingbroer leren kennen in het ziekenhuis, drie maanden geleden.
Ze zat daar in de wachtkamer, ook niet voor haar plezier, nadat ze een jongen op een brommer had aangereden met haar auto.  Ze zat zelf volledig wezenloos, nerveus en onbegrijpend in het rond te kijken. Hoopte dat een dokter haar kwam vertellen dat de jongen die ze zojuist had aangereden, in feite niets mankeerde.
Drie stoelen verder zat een ventje, een jaar of tien. Hij staarde. Anne vermoedde dat hij daar al even zat. Dat moeder even naar oma was. Boven. Dat hij beter hier kon blijven. Oma lag op sterven. Iedereen ging dood. Zo leek het op dat moment: alsof maar één ding zeker was: dat iedereen doodging.
Of misschien was hij met zijn vader, toen die werd opgeroepen dat zijn nieuwe vriendin aan het bevallen was geslagen.
Anne keek naar de jongen. Hij zat al heel lang onafgebroken te staren. Misschien zat hij hier toch niet alleen maar voor een dode oma of nieuw stiefzusje. Misschien was het erger. Alle andere mensen waren intussen verdwenen uit de wachtkamer en vervangen door nieuwe.
Misschien was de jongen gebeld door de politie en de broer van de brommerrijder die zij net had geraakt. Ze probeerde de gedachte te verdringen, maar dat kostte zichtbaar moeite. Ze kreeg al even de neiging om de jongen aan te spreken, maar hij was haar net voor.
“Mevrouw?”
Ze keek hem aan.
“Heeft u een euro?”
Ze zocht in haar tas naar haar portemonnee. Nog voordat ze die open kan doen, legde de jongen een hand op haar hand.
“Laat maar. Ik wilde alleen even weten of ik het zou durven vragen.”
Autist, dacht ze alsnog, puur beroepsmatig.

In het ziekenhuis was na een tijdje een vrouw aan komen lopen, een jaar of veertig, ambulancekleding aan. Ze zag de jongen vlakbij Anne zitten en kwam naar hem toe lopen. Mij een beetje bang maken, dacht Anne. Z’n moeder op de ambulance en niet in staat thuis op mama te wachten dus hier in de wachtkamer een uur gaan zitten staren en wachten tot je een simpele brutale vraag durft te stellen.
“Heb je nog niks gehoord,” vroeg de vrouw aan de jongen.
De jongen schudde mismoedig zijn hoofd. De vrouw keek naar de balie. “Ze zullen je zo wel roepen,” stelde ze hem gerust, maar Anne zag aan haar verlopen gezicht dat ze daar zelf ook niet meer in geloofde. “Je hebt het goed gedaan, Bas, ik ben erg trots op je.”
Bas knikte zonder overtuiging.
De vrouw die toch niet zijn moeder bleek te zijn, nou ja, je wist het nog niet, Anne had wel gekkere moeder-kindrelaties gezien, liep naar de balie en knikte naar achter.
“Bas?” vroeg Anne. Ze had met hem te doen.
Bas keek haar aan. De tranen waren niet meer te stoppen. Daar was Anne al bang voor.
“Gaat het?” Ze kon het zichzelf niet kwalijk nemen, was zelf ook al een uur of anderhalf helemaal uit haar doen, maar het was natuurlijk een belachelijke vraag.
Bas nam het haar ook niet kwalijk, knikte betraand. “Ja.” Een snik.
Anne lachte. “Wil je alsnog de euro?”
Nu verscheen er een vermoeid lachje. Dwaas, dacht hij waarschijnlijk. “Nee.”
“Op wie wacht je, Bas?”
“M’n broer.”
Anne voelde de al aanwezige knoop in haar maag samentrekken.  “Hoe oud is je broer?”
“Elf, net als ik.”
“Tweeling,” begreep Anne.
Bas knikte weer.
“Heeft ie een ongeluk gehad?” Anne wist zeker dat ze niet zaten te wachten op dezelfde jongen, maar ze kon er niks aan doen dat ze het wilde weten. Ze bleef redeneren vanuit haar eigen gezichtsveld. Er was maar één jongen in het ziekenhuis en dat was haar slachtoffer.
Nu schudde Bas zijn hoofd. “Tom is ziek.”
“Wat dan?”
“Geen idee. Hij was drie jaar geleden ook ineens ziek. Een virus, zeggen de dokters. Toen hij thuiskwam, kon hij niet meer lopen.”
Het bleef even stil. Daar had Anne ook nog niet aan gedacht. Natuurlijk was het belangrijk dat haar jongen niet doodging, maar wat als hij er zoiets blijvends aan overhield…
Bas begon weer met praten. “Hij zit in een rolstoel.”
“Dat zal wel even wennen geweest zijn.” Haar domme vragen en opmerkingen hingen haar zelf al de keel uit, maar Bas was eindelijk een beetje los aan het komen. Haar nieuwsgierigheid won het van haar gene.
“Ja voor allebei. We waren film aan het kijken net.”
Anne wachtte even, maar het leek er niet op dat Bas zijn verhaal ging afmaken. Niet over het wennen aan een rolstoelleven en ook niet over het film kijken. “En toen?”
“Tom sliep en ineens merkte ik dat hij koorts had. Toen kreeg ik hem niet meer wakker.”
Anne huiverde. Zat ineens in dit nieuwe verhaal. Kon even haar eigen verhaal op een zijspoor zetten. Hoewel dat nog steeds gruwelijker was.
“Ik durfde de ambulance niet te bellen. De vorige keer dat Tom ziek was, heeft m’n moeder de ambulance gebeld. Ik moest thuisblijven. Ik heb een dag en een nacht op de gang zitten wachten thuis. Toen mama terugkwam van Tom, zei ze dat ze me vergeten was. Toen Tom weer thuiskwam, kon hij niet meer lopen.”
“Waar is je moeder nu?” kon Anne niet nalaten te vragen.
“Op werk. Ze komt eraan.”
Anne ademde rustig door in de stille minuten die volgden.
Na een lange tijd begon Bas weer te praten. “Het was mama’s schuld niet, dat ze me vergeten was. Tom en ik zorgen altijd voor onszelf. Ze dacht dat ik dat wel weer zou doen.” En toen ineens angstig: “Misschien heb ik wel te lang gewacht met de ambulance bellen.”
“Die mevrouw zei dat je het goed had gedaan.”
Bas knikte weer. Wilde haar waarschijnlijk niet zeggen dat dat alleen maar praatjes waren om hem gerust te stellen. Of wilde haar niet zeggen dat hij intussen niet meer in die onzin trapte om háár gerust te stellen. Bas keek haar even aan. Zag hoe opgelucht ze was, nu ze naar hem had zitten luisteren. “Waarom bent u hier?”
“Ik wacht.”
Bas keek haar vreemd aan.
“Op een leerling.” Maar het had een leerling kunnen zijn, vergoelijkte ze haar leugen naar zichzelf. Dat zou alles overigens wel iets dramatischer maken.
“Hij heeft een ongeluk gehad. Een auto heeft hem aangereden, toen hij op zijn brommer de rotonde overstak.”
Hoe bizar klonk het. Zonder knoop in haar maag was ze waarschijnlijk in lachen uitgebarsten.  
“Had hij een helm op?” vroeg Bas.
Anne hoefde niet na te denken. Pas nu kreeg ze ook een beeld door van voor de klap. Een rode helm, met grote snelheid in haar linkerooghoek. Terwijl ze trillend nog een keer uit haar gedeukte auto stapte, werd ze langzaam de rode helm opnieuw gewaar. “Ja.”
Bas haalde zijn schouders op. “Dan is er niks aan de hand.”
Ze hadden nog drie kwartier gewacht samen. Voor een euro twee kopjes thee gehaald bij het restaurantje dat net ging sluiten.
Toen kwam Bas’ moeder. Anne keek hem na terwijl hij door de gang naar zijn zieke broer liep. Aan elke stap zag ze, dat hij niet wilde...'

Geen opmerkingen:

Een reactie posten