woensdag 1 mei 2013

de herinnering

Mijn blog werkt echt, want ik schrijf als een malle.
Vanochtend, gezellig in een koffiehuisje, alwaar mijn broertje me een heerlijke macciato had voorgezet, heb ik flink wat bladzijden geschreven in mijn boekje. Dat later deze week.

Nu weliswaar een vers stukje, maar niet van vandaag. Het eerste deel van dit stuk had ik al wel geschreven. Ik ben dan klaar met schrijven en dan weet ik dat er nog iets bij hoort. Maar op dat moment heb ik de rust of de inspiratie niet om het te schrijven. Dan ziet dat er in het bestand zeg maar zo uit, ik geef mezelf de opdracht om daar weer eens over na te denken.
En zondag kwam dus die inspiratie. Ik kon het niet direct opschrijven omdat de examenstunt nog in m'n hoofd zat en toen ik het wel opgeschreven had, kon ik het niet direct publiceren. Het stuk heeft even moeten rusten, maar voilà het staat er toch maar vandaag op. Hopelijk is het verhaal nog te volgen: Tussen Anne en Bas is na het ziekenhuis een innige vriendschap ontstaan. Als Tom op een middag ligt te slapen, hebben ze samen dit gesprek aan de keukentafel.

'...Toen Anne terugliep naar de keuken, zag ze Bas zitten. Hij staarde voor zich uit boven zijn kop thee. Zijn benen onder zich gevouwen in de veel te grote stoel, z’n blonde hoofd met krullen een beetje dromerig schuin.
Anne bedacht dat dit ventje zich, anders dan zijn broer, volledig kon afsluiten van de buitenwereld en in zijn hoofd de wereld groter kon maken. De wereld die zich in Bas’ hoofd ontspon was oneindig en veranderbaar, maar sloot daarnaast naadloos aan op de wereld die echt bestond. Hij had zichzelf aangeleerd bruggen te bouwen op zoveel mogelijk punten, zodat hij zonder al teveel moeite of zichtbaar verlies van tijd terug kon zijn in de bestaande wereld en daar zo min mogelijk teleurgesteld raakte, omdat ze aan andere regels en wetten voldeed. Bas kneedde zelf het liefst aan oorzaak of gevolg.
“Waar denk je aan, Bas?”
Er kwam nog even geen antwoord.
“Denk je aan de middelbare school?” lachte Anne.
Bas keek haar nieuwsgierig aan. “Nee.”
Anne kroop achter haar laptop en liet hem even zo zitten. Het had weinig zin door te vragen.
“Anne?” Daar was hij al.
Hij kwam naast haar staan en leunde over haar schouder heen. “Ik wil dat alles zo blijft als het is.”
Anne keek hem aan. “Echt? Maar ik vrees dat dat niet kan.”
“Ik weet het. Niets blijft zoals het nu is.”
“Hoe kom je daar nou zo ineens bij?”
“Het is zo.”
“En wat wordt er dan anders, denk jij?” vroeg ze.
“Nu kan ik nog gewoon zitten nadenken, maar over een tijdje kan dat niet meer.”
“Als je naar de middelbare school gaat? En je huiswerk moet maken?”
Bas keek haar niet-begrijpend aan. “Nee, huiswerk lijkt me wel leuk. Maar als ik groot ben, net als papa. Dan kan ik niet meer gewoon stil nadenken. Dan moet ik werken. In de nacht en de dag.”
Anne knikte. “Maar dat duurt nog wel even hoor. Nu mag je nog even nadenken. Geniet er nog maar even van.”
Bas ging weer aan tafel zitten en dronk een paar slokken van zijn hete thee. “Genieten.”
Anne, ervan overtuigd dat hij het over zijn beker thee had, glimlachte.
Bas keek haar weer aan. “Genieten is dom, Anne.”
Anne knikte. “Ik weet het.”
Bas keek naar zijn handen. “Als je geniet, let je niet op. Als een vlieg niet oplet, is hij dood. En een haas ook. En een eend en een hert.”
“Maar genieten betekent toch niet dat je niet op je hoede kan zijn?”
“Jawel. Genieten betekent tevreden. En als je tevreden bent, dan denk je niet aan wat er nog meer kan gebeuren. En dan komt de wolf en die bijt je dood.”
Anne zuchtte om zoveel wijsheid. “Je kunt er niet vanuit gaan dat een situatie waarin je verkeert, blijvend zal zijn. Je kunt er niet vanuit gaan dat wat je hebt, je dat ook zal houden. Maar betekent dat dat je ervanuit kunt gaan dat je wat je hebt, kwijt zal raken?”
Bas knikte. “Je bent ineens alles kwijt. Nog voordat je het doorhebt. Nog voordat je doorhebt dat je iets hebt om van te genieten. Daarvoor is het al weg.”
“Maar niet genieten dus.”
“Het mag wel. Maar het is wel dom.”
“Maar als je altijd op je hoede moet zijn… dan ben je dus altijd bang?” Een frustrerend gevoel van krampachtigheid, vasthouden en bang zijn om los te laten. Omdat ieder mens weet dat het een keer gebeuren gaat en je los moet laten wat je vast wil houden. Je moet een keer doen waar je altijd tegenop blijft zien: inzien dat wat geweest is, voorbij is en niet meer terugkomt.
“Ja. Altijd.”
“Je  hebt wel een beetje gelijk hoor Bas, maar we zijn geen dieren meer, hè?”
“Hoe bedoel je?”
“Nou, die dieren die jij noemt, die leven in een andere wereld dan wij.”
Bas keek Anne weer niet-begrijpend aan. “Een eend en een haas leven in dezelfde wereld als wij.”
“Ja.” Anne dacht even na.
“Maar toch leven ze niet met elkaar zoals mensen met elkaar leven. Wij gaan niet dood als we even niet opletten.”
“Maar we raken wel alles kwijt. Dat is onze vijand.”
“Wat?”
“Kwijtraken. Missen.”
“Wat mis je, Bas?”
Bas zweeg. Hij wiebelde op zijn stoel.
“Ik denk dat ik daarom zo gek ben op foto’s,” zei Anne. “Een foto laat zien wat er was. Hij kan zorgen voor een herhaling van het gevoel dat er was in die situatie, dat het gevoel weer even opgerispt wordt en je nog even kan genieten van een moment waarvan je tot nu toe nog niet genoeg genoten hebt. Als je genoeg had genoten op dat moment, dan deed het niet zo’n pijn als het opgerispte gevoel weer verdwijnt en de leegte en het verlies als een eng soort heimwee achterlaat. Als je maar genoeg had genoten op het moment van de foto, toen je nog had wat daar was, dan verlangde je nu niet zo hartstochtelijk terug naar die tijd.”
Bas knikte langzaam.
“Genieten mag wel, Bas. Maar je moet ook met missen om kunnen gaan. Misschien mis je wel omdat je niet genoeg heb genoten toen je nog had wat je wilde.”
“ Wanneer heb je genoeg genoten van een moment?”
“Dat weet ik niet. Maar dat merk je wel als je je iets herinnert.”
“En als die herinnering pijn doet?”
“Dan was het misschien niet genoeg.”
“Kan je dan nog nagenieten? Om het genoeg te maken?”
“Dat wordt moeilijk. Als de herinnering zo’n pijn doet, kan je er meestal niet meer van nagenieten. Maar als je nageniet, dan is de herinnering meestal fijn.”
“Mijn herinnering doet niet pijn en hij is ook niet fijn. Maar hij is ook niet echt gebeurd.” Bas keek haar fel aan.
Anne liet zich niet uit het veld slaan. Niet nu ze al zover was.
“Herinneringen zijn pas herinnering als je ze hebt meegemaakt. Maar je hebt wel gelijk: Een herinnering blijk je bij te schaven. Telkens als je er aan denkt. Telkens opnieuw wordt een ander verhaal gemaakt als je de herinnering in gedachten ophaalt. Zo wordt de herinnering dus weer een nieuw verhaal. En kan je dus later meer of minder van het verhaal genieten. Vaak heeft de gebeurtenis heel anders plaatsgevonden als de herinnering lijkt te vertellen.”
“Dus…hoe minder je aan de gebeurtenis denkt, hoe echter die herinnering is?”
“Zo zou je het kunnen zeggen ja.”
“En als je dus een herinnering aan een gebeurtenis echt wilde houden, moest je er dus zo min mogelijk aan denken?”
Anne lachte. “Maar dan vergeet je hem toch?”
Bas knikte, alsof hij dat een goede optie vond.
“Als een gebeurtenis of vooral het denken eraan, het herinneren van die gebeurtenis, je uit evenwicht kan brengen,” ging Anne verder, “of misschien verdrietig kan maken, dan doet de gebeurtenis dat niet, maar jijzelf, omdat je het verhaal verandert. Je verandert het zo dat het iets wordt, dat door jou of ondanks jou gebeurde. En dat doen gebeurtenissen niet. Hoe actief ze ook klinken, gebeurtenissen zijn passief. Ze gebeuren. Niks heeft een relatie van zichzelf. Die relaties tussen feiten leg je zelf.”
“Dan kan het dus ook andersom,” redeneerde Bas.
Anne keek hem uitnodigend aan. “Leg uit.”
“Een gebeurtenis die je je vervelend herinnert, kun je ombuigen tot iets dat fijn was. Als je maar relaties legt.”
“Het is jouw hoofd, het is jouw leven, Bas. En dat noemen we dan ineens fantasie. Een heel positief woord in de wereld om je heen. Behalve… als je jezelf erdoor zou laten leiden. Dat is weer iets minder geaccepteerd.”
“Heb jij een nare herinnering?”
“Die ik mooi heb gemaakt?”
“Kan.”
“Toen ik jong was en mijn broertje nog een peuter was…”
“Hoe heet je broertje?”
“Doet dat er toe?
Bas knikte. “Natuurlijk. Ik wil er een neutrale herinnering van maken.”
“Dat kan niet Bas, dit is mijn herinnering.”
“Maar het gesprek is mijn herinnering.”
“Daar heeft de naam van mijn broertje toch niks mee te maken?”
Bas haalde zijn schouders op.
“Oké.”
“Toen mijn broertje, Maarten, nog een peuter was, probeerde ik hem altijd aan het huilen te maken. Ik kneep hem net zo lang tot hij ging huilen. Ik vond het gezicht dat hij trok voordat hij huilde een prachtig gezicht. En hij huilde heel stil. Maar het allermooist vond ik het moment tijdens het huilen. Dan deed ik namelijk heel lief tegen hem. Dan ging ik hem troosten. Dan kroop hij heel lief snikkend in mijn armen.”
“Is dat een nare herinnering?”
“Nee. Voor mij niet. Ik vind het mooi. Maar toen ik ouder was en erover nadacht, vond ik het wel een nare herinnering worden. Ik vond mezelf een beetje vreemd. Wie doet zijn eigen broer nou pijn om hem daarna te kunnen troosten?”
Bas keek me serieus aan. “Ik denk dat het wel vaker voorkomt.”
“Maar is het dan normaal?”
“Dat weet ik niet, maar dat vroeg je niet. Is het een nare herinnering als blijkt dat je niet normaal bent?”
Anne zweeg en dacht na. “Maar,” zei ze toen, “hoe denk jij dat Maarten het onthouden heeft?”
Bas haalde zijn schouders op. “Dat maakt toch ook niet uit? Het is jouw herinnering.”
Anne knikte. “Dat bedoel ik. Een herinnering is alleen maar een beeld van de gebeurtenis. Maarten zou als hij hier aan tafel zat, en er nog iets van zou herinneren, weer een ander verhaal vertellen. De gebeurtenis zelf is niet naar of prettig. Dat is gewoon een gebeurtenis. Maar de herinnering kan een gevoel bij mij oproepen.”
Anne zag dat Bas even twijfelde of hij ging vertellen wat zijn herinnering was. Ook zij twijfelde. Of ze het wel wilde horen.

Het was meivakantie. De hele dag was een warme dag geweest, de jongens hadden gevoetbald op het grasveld. Op het einde van de middag waren ze met meer dan twintig geweest en de meeste waren een stuk ouder dan acht, zoals Tom en hijzelf. Maar net toen Bas zelf dacht dat er nooit meer een einde aan deze dag ging komen, begon het te regenen. Het plensde binnen een paar seconden en ze wisten geen van allen hoe snel ze bij het portiek moesten komen. In het portiek hadden ze elkaar gedag gezegd en Bas had in de lift dankbaar naar Tom gekeken. Hij hoefde nooit alleen naar huis. Er was altijd na een leuke dag nog een ‘samen’.
Tom was chagrijnig. Hij had inderdaad het liefst tot vanavond elf uur doorgevoetbald, maar de regen gooide roet in het eten. Bas wist, dat doorvoetballen tot elf uur sowieso geen optie was. De jongens uit de buurt moesten tussen half zes en half acht allemaal ergens thuis eten. En daarna was er training van zeventien verschillende sporten, die hij niet eens allemaal op kon noemen. Of er was muziekles. Er was geen doorvoetballen tot elf uur. Dat konden alleen zij. Er waren in deze buurt erg weinig jongens die de tijd aan zichzelf hadden. Zelfs als ze ouder waren dan hij en Tom, moesten ze op tijd binnen zijn.
In de vorige buurt waar ze woonden, was nog wel eens de mogelijkheid geweest om met de gastjes te voetballen die thuis niet zo gemist werden. Er waren negen broertjes en zusjes. Ze kwamen uit een ver land waar avondeten ook echt avondeten was en pas om een uur of tien opgediend werd. Of papa kwam hen niet roepen omdat hij zelf ladderzat op de bank voetbal lag te kijken. In hun vorige buurt was dat vaker het geval. Hier zag je dat soort families niet. Het was een mooi huis, dat ze nu hadden. Papa en mama hadden hard gewerkt om het te kunnen kopen, maar het was wel jammer dat ze zo hard moesten blijven werken om er in te kunnen wonen. Of liever gezegd: dat ze dachten dat ze niet konden stoppen met hard werken, nu ze hier woonden. Nee. Dat was het ook niet. Hij miste ze niet. Hij had Tom. Het was jammer dat dit mooie huis niet stond in de buurt waar ze niet de enige waren die dag en nacht alleen buitenspeelden.
De lift pingde, ze waren boven. Op de vloer van de gang naar hun huis lag tapijt. Echt raar, vond Bas. Waarom zou je in vredesnaam tapijt neerleggen voor mensen die allemaal hun schoenen nog aanhadden als ze erop liepen? Niemand gaat toch zonder schoenen het huis uit. Er waren ook schilderijen in de gang. Tom had uitgelegd dat die daar hingen omdat niemand ze wilde hebben, omdat ze zo lelijk waren. Dat begreep hij wel.
Toen ze eenmaal binnen waren, bepaalde Bas wat er ging gebeuren. Maaltijdbakjes in de oven, twee glazen cola, hij hield eigenlijk niet van cola, maar Tom dronk het graag en hij wist niet zo goed wat hij anders wilde drinken. En als hij dat dan bedacht had, moest hij weer gaan bedenken hoe hij Tom moest uitleggen waarom hij dat liever dronk dan cola. Hij bracht eerst de glazen en daarna de borden opgewarmd eten naar de tafel. Buiten regende het keihard door.
Tom wilde graag een film kijken. Als het aan Bas had gelegen hadden ze weer een fantasyfilm gekeken, maar Tom was onverbiddelijk: geen fantasy. Bas gaf hem zijn zin. Dat werkte altijd. Bas deed het liever niet, maar er kwam altijd iets goeds voor terug, vertelde papa hem. En hij had wel gemerkt dat papa daar gelijk in had. Hij snapte niet waarom Tom zo graag zijn zin wilde doordrijven, want hij sliep binnen een kwartier. Bas vond de film ook slaapverwekkend, maar Tom wilde hem juist zo graag zien. Nu hij er middenin zat, kon hij niet in slaap vallen, nu moest hij hem afzien, hij wilde het einde weten. Hij wist dat er geen bijzonder mooie scenes, landschappen of kostuums in voorkwamen en er was evenmin sprake van een rijke fantasie bij de makers, maar nu wilde hij graag weten wat de regisseur met het verhaal had willen zeggen. Ervanuitgaande dat de regisseur wist wat hij wilde gaan zeggen met het verhaal.
Tom sliep onrustig. Hij ademde ondiep en draaide telkens met zijn hoofd. Bas keek af en toe opzij, maar wist wat er zou gebeuren als hij Tom zou wakker maken. Meer dingen had hij door schade en schande of liever gezegd door Toms vuist geleerd.
“Jij kunt moeilijk tegen iemand vertellen dat je iemand lief vindt,” had papa tegen hem gezegd. “Tom kan dat wel.  Maar die kan weer niet zo lang over dingen nadenken als jij.” Dat was misschien waar, maar papa had ook gezegd dat Tom van alle mensen op de wereld het meest hield van Bas. Als dat tweede waar was, dan was het eerste niet waar. Want Tom zei het nooit, maar sloeg wel hard. Bas zou nog eerder stellen dat Tom er slechter in was dan hij. Papa had dus gelogen, in elk geval één van de twee keer. Het zal dat eerste wel geweest zijn, want hij hield veel van Tom, dus Tom vast ook van hem. Overigens was het aannemelijk dat papa de waarheid niet sprak. Die was zelf ook niet zo goed in het vertellen dat hij van mensen hield. Zeker niet van mama. Hij was overigens ook niet goed in het lang nadenken over dingen. Als Bas het zo eens bekeek was hij beter in alle dingen dan Tom en papa. En zeker dan mama.
Tom hoestte. Vrij lang. Misschien wel een minuut. Alsof hij zich verslikte. Hij verslikte zich echt. Bas keek naar hem. Zuchtend zette hij de tv harder. ’t Zou wat zijn als hij het einde niet kon horen, omdat Tom zo’n lawaai maakte, terwijl hij ook nog eens door zijn eigen gekozen film heen sliep.
De aftiteling was bezig toen Bas zuchtend Tom wakker ging maken. Toms magnetronbakje stond zelfs nog onaangeroerd op zijn bord. Hij had niets gegeten. Toen hij zijn broer aanraakte, merkte Bas dat Tom oververhit aanvoelde. Als een kacheltje. Zijn lichaam leek een beetje te branden. Bas duwde Tom harder. Tom bleef slapen. Hij ademde snel en oppervlakkig en reageerde totaal niet op Bas zijn nu intussen verwoede pogingen hem tot bewustzijn te brengen. Bas nam als vanzelf Toms tempo van ademen aan.
Hij riep zijn broer, om hem wakker te krijgen. “Wakker worden. Heb je geen honger? Waarom heb je het zo warm?”
Tom reageerde niet. Bleef zo slap, dat het leek alsof hij dood was. Bas bleef even staan naast de bank. Verbaasd. Onbegrijpend.
Hij pakte de telefoon en belde mama. Geen gehoor.
Ze hadden een keer, in het oude huis, 112 gebeld met een vriendje. Hij had niet begrepen waarom, maar de andere twee voelden zich heel stoer, dus Bas had het meegevoeld. De mevrouw aan de telefoon vertelde dat het erg onhandig was, wat ze deden, want terwijl dat zij met haar aan de telefoon waren, belden er mensen die hulp nodig hadden. Die konden de mevrouw niet bellen nu, omdat ze in gesprek was. Met hen. En misschien ging er nu dus wel iemand dood, zonder dat zij het wist.
Waarom die mevrouw zo graag wilde weten wanneer er iemand doodging, wist Bas ook niet. Als zij mensen ging helpen om niet dood te gaan, was ze immers ook onbereikbaar. Maar Tom ging dood. Hij deed althans een goede poging. Het was een goed moment om de mevrouw van 112 terug te bellen en haar van deze gebeurtenis op de hoogte te stellen.
Hij moest haar een heleboel vertellen. Intussen bleef hij naar Tom kijken. Over waar hij woonde, en wie Tom was en of ze alleen thuis waren. Mama vertelde altijd dat hij dat niet tegen mensen mocht zeggen, dat hij alleen thuis was, maar mama was er nu niet en die mevrouw van 112 leek veel vriendelijker dan de vorige keer.
“Komt u Tom redden?” vroeg Bas, die echt een beetje paniek begon te krijgen. Hij voelde hoe belachelijk het klonk, maar wat gebeurde er als Tom echt doodging?
“Ik stuur iemand naar je toe, Bas, met een ambulance. Ze rijden zo hard, dat ze op tijd zullen zijn om Tom te redden. Hopelijk. Ze zijn al aan het rijden. Kun jij nog een keer je moeder bellen? Vertel maar dat de ambulance onderweg is.”
Bas knikte. Hij wist ook wel dat ze dat niet kon zien, maar hij wist het woordje ‘ja’ niet meer.
“Blijf maar naast Tom zitten, Bas.”
“Hij gaat denk ik echt dood.”
“Ik hoop het niet Bas, ze zijn onderweg.”
Hij had zijn moeder niet gebeld, maar die kwam tegelijk met de ambulancebroeders binnen. Ze hadden felkleurige jacks aan en een brancard bij zich. En koffer vol plastic slangen.
Ze vroegen Bas een paar keer wat Tom gegeten had. Ze geloofden hem niet toen hij ‘niks’ zei. Hij begreep ook wel dat dat kwam omdat hij ze niet aan wilde kijken, maar hij kende ze niet en hij had Tom nu niet bij zich om dat te durven. Hij wees op het bord van Tom waar een nog onaangeroerd bakje eten opstond. De vork was nog schoon.
Mama aaide hem over zijn hoofd en zij dat het zijn schuld niet was. Wat hij niet begreep. Want daar was hij ook nooit vanuit gegaan. Mama was haastig en graaide van alles bij elkaar voor Tom. Toen ging ze met de ambulancemensen mee. Voor zover Bas wist, kende mama die ook niet, maar ze deed daar niet moeilijk over. Net zo snel en stormend als ze binnen waren gekomen, waren nu dus alle mensen weer weg.
Ze hadden Tom meegenomen.  Tom had nog gekotst toen hij op de brancard lag. In de gang bij de lift. Lekker over het tapijt. Zie je wel dat het heel stom was om daar tapijt neer te leggen.
Bas kon zich niet herinneren dat Tom en hij uit elkaar waren gegaan zonder afscheid te nemen. Het voelde alsof mama en de ambulancemensen zijn arm hadden afgerukt en in een koffertje hadden meegenomen. Het deed op een heel vreemde manier pijn. Daar zat hij dan op de bank. Zonder arm. De tv stond op zwart. Bas haalde als in trance de dvd uit de recorder en keek goed of alle apparaten uit waren. Hij deed ze voor de zekerheid nog even aan en uit. Toen ging hij in de gang zitten wachten. Als ze terugkwamen zag hij hen daar het eerst..."

Geen opmerkingen:

Een reactie posten